Hellevoetsluis 1747
Niet alleen de burgerlijke overheid schonk aandacht aan wat haar volgens het recht in haar rechtsgebied toekwam, ook een krijgsraad te Grave was wel zo goed om de Admiraliteit te Amsterdam te verzoeken, om bij deze ruil en uitlevering van een deserteur, te verzekeren dat dit geen gevolgen zou hebben, voor besluiten of beslissingen in de toekomst.
De krijgsraad schreef op 9 juni 1741 aan de Admiraliteit te Amsterdam of deze de aldaar gearresteerde deserteur Aart van Asten, aan de militaire rechtbank wilde overleveren. Dit met een akte waarin geen vooroordeel werd uitgesproken. In de akte verklaarde de krijgsraad, dat de uitlevering van de deserteur in voorkomendheid, welwillendheid en buitenrechtelijke verplichtingen zou plaatsvinden: ‘sonder dat die daar tot enige consequentie van een competentie geschil konden komen‘.
Hoe hoog een zaak kon oplopen, toont een strafzaak uit 1747.
Een rechtskundig tumult ontstond, toen de tweeëntwintigjarige soldaat Harmen van Sighem de hoofdrol vervulde in een rechtszaak, die diende voor het militaire tribunaal van Hellevoetsluis, waar hij in garnizoen lag. De delinquent diende in het regiment van kolonel Thierry in de compagnie van kapitein Veer. Hij werd beschuldigd van ‘diefstal met braak’ van een aantal waardevolle goederen. Staande tegenover twee getuigen met de voltallige krijgsraad, legde hij een bekentenis af. In de eis en conclusie van de openbare aanklager, de auditeur, stelde deze dat de delinquent ‘gestraft mette koorde datter de Dood naar volgt’, zou ondergaan. Als grondslag voor deze eis, diende artikel 3 van de articulbrief als mede het plakkaat van de Staten van Holland en Westfriesland van 19 maart 1614. Het vonnis geveld op 25 februari, was gelijk aan de eis.
illustratie: A.C. Pieké 201
Twee dagen later richtte de auditeur-militair, de aanklager Overgoor, zich in een schrijven tot de compagniescommandant van de veroordeelde, waarin hij hem op de hoogte bracht van een eis van de baljuw en de leenmannen van Voorne, tot uitlevering van de gedetineerde. Hiermee liet hij de krijgsraad vervolgens weten, dat de berechting van de delinquent na zijn arrestatie enige tijd werd aangehouden. De reden van dit uitstel was de verwachting, dat de gevangene zou worden opgeëist, waartegen geen bezwaar zou zijn gerezen. Het bezwaar uit Voorne tegen de berechting van Harmen van Sighem door de krijgsraad, was echter twee dagen te laat gekomen. Ook de gerechtelijk voorgeschreven aanwezigheid van een predikant bij dit soort zware vonnissen, had gemeend, tegen de rechtsgeldigheid van de executie van het vonnis, bezwaar te moeten maken.
De krijgsraad: J.G. Bos 1887
Het bekrachtigde vonnis door de krijgsraad kon echter niet meer ongedaan worden gemaakt.
Waar het doodsvonnis voltrokken is, in Hellevoetsluis of op het rechtsgebied van Voorne, is in de dossiers niet terug te vinden. Het garnizoen van Den Briel, kreeg wel de rekening gepresenteerd van de kosten van een vergeefse reis van de allochtone scherprechter. Uit zijn rekening bleek dat deze beul ook een dodelijke bedreiging kon zijn voor de Nederduitse taal:
Declaracie van meester Johannes Karius.
Scherpregter van den hogh edlen gestrengen Kreigsrath
Op de 27 februarij 1747 door orter van mijn heer de heer autidoer den Brille mutten kommen om Crimminele justiie TE doon. Het welke keijn voortgan gehaat Tot naater oortere
so kombt mijn vor 2 daage gelt, vor mijn en mijn knegt:
daags 6 gulden 12-0-0
aut denhaag gereist Tot in Blielle, komt voor
Meylle gelt. 6-0-0
Somma18-0-0
Uit deze zaak blijkt dat de absolute bevoegdheid een hoogst ernstige rol speelde. De baljuw van Voorne nam geen genoegen, met het door de krijgsraad gewezen vonnis, hoewel wat de straf betreft er geen reden tot ongenoegen kon zijn. Voor de rechten van de overheid, was men soms bereid een conflict op het scherp van het zwaard uit te vechten.
Bron: Grondslagen van het Militaire strafrecht.
ARA 3.03.07.04 inv. nr.3 Strafdossier Harmen Sighem.
Plakkaat: 19-03-1614: GPB1, kolom 491-496.
Hellevoetsluis: 17-09-2012,
opgetekend en bewerkt: J.C.H. Jansen,
redactie en illustratiebewerking: A.C. Pieké.