zeeslag bij de Doggersbank

Inleiding
Zelden heeft een staat zo noodlottig zijn voorspoed verspeeld dan de Republiek, toen zij in de vierde Engelse Oorlog verwikkeld geraakte. Nooit tevoren was de koopvaart zo lucratief geweest, zij bracht een derde meer op als gewoonlijk, de financiën van het gewest Holland floreerde, de schatkist ruim voorzien, V.O.C. en W.I.C. waren zo goed als schuldenvrij. Echter zware schuld rust op hen, die in onbezonnenheid en ronkende taal, de rampen van de oorlog en krijgsgeweld over ons land afriepen. Reden was dat zij een oorlog tegen Engeland beschouwden als het middel ter bestrijding van het stadhouderlijk huis. De voortdurende naijver tussen de regenten onderling en de Orangisten, leidde tot verwaarlozing van vloot in kwaliteit en in kwantiteit. Wat op zijn beurt ten kostte ging van het konvooieren, het verlies van handelsgoederen en schepen. Het viel te betreuren, dat in een tijd van voorspoed er geen gebruik werd gemaakt om de militaire slagkracht te vergroten, zowel bij zee- als landmacht. In het kort is het treurige figuur dat de Republiek sloeg, met de Vierde Engelse Oorlog te verklaren.
Engeland was in oorlog geraakt, met de bewoners van de bezittingen van Noord-Amerika, zij weigerden mee te betalen aan de enorme kosten, dat Engeland maakte met zijn oorlogen.
De Amerikanen kwamen in 1775 in opstand, hierbij kregen de kolonisten steun van Frankrijk. De Nederlandse kooplieden verdienden hierbij sommen geld, door een uitgebreide smokkelhandel met de Fransen en de rebellerende Amerikanen te drijven. Het eiland St Eustatius was het centrum van de smokkel en werd niet voor niets de Golden Rock genoemd. Het gevolg was dat Engeland in 1780 de Republiek de oorlog verklaarde.
Er waren nog anderen zaken die het misnoegen van de Engelse hadden gewekt. De Amerikaanse kaper, Paul Jones, viel met zijn buit Texel binnen. Zijn uitlevering aan Engeland werd door de Staten Generaal geweigerd en Jones was op Texel de gevierde persoon.
Daarbij was de Engelse regering te weten gekomen, dat Amsterdam een handelstraktaat had gesloten met de opstandige Amerikaanse kolonisten. Toen een oorlog onvermijdelijk was, besloot de Republiek, na lang getreuzel en overleggen zich aan te sluiten, bij het Verbond van de gewapende neutraliteit. Het was een verbond tussen, Rusland, Zweden en Denemarken, om de handel ter zee van de onzijdige staten te beschermen. De Hollandse aansluiting kwam te laat.

Op 20 december 1780 verbrak Groot-Brittannië haar diplomatieke banden met de Republiek, het was oorlog. De situatie van de vloot zag er somber uit, de Admiraliteit van Amsterdam beschikte slechts over zes linieschepen en die van de Admiraliteit op de Maze beschikte in eerste instantie ook over zes linieschepen, maar verloor er in het begin van de ‘krijg’ al direct vier aan de Engelsen. In de aanvang van het jaar 1781, was de Hollandse vloot volledig incompetent.
In de laatste dagen van 1780 was er een schijnbare rust ontstaan, die spoedig leerde dat men zichzelf had bedrogen. Zij die de gedachten hadden, dat Engeland de courage niet zou hebben om aan te vallen, werden snel ontgoocheld. Reeds op 2 januari 1781 waren 60 schepen en voor het einde van de maand 200 schepen genomen, zowel koopvaarders als ‘schepen van geweld’, dit ter waarde van 10 miljoen dukaten of Staatse daalders.


Slag ter hoogte van Doggersbank

1781. De zeekapiteins Satink en Van Vollenbergen hadden de zeegaten van Maas en Haringvliet verlaten, zonder te zijn geïnformeerd over de Engelse oorlogsverklaring. Op de dag van hun vertrek, was door de Prins Willem III, een bode gezonden om hen in te lichten over de vredesbreuk met de order niet uit te varen.
Hoewel de bode tot grote spoed gemaand was, kwam deze te laat aan in Hellevoetsluis, beide schepen waren reeds uitgevaren. Erger nog, de vertegenwoordiger van de Admiraliteit op de Maze, verzuimde een adviesjacht of een ander snel vaartuig na te zenden om hen terug te verordonneren.
Eerder was de ‘Prinses Caroline’ met 50 stukken, onder commando van Kapitein Satink, door tegenwind, tussen de hoofden van Hellevoetsluis opgehouden en door een Engelse oorlogsschip aangedaan, met de gelasting zich over te geven en na weigering beschoten.
Niet bewust van de staat van oorlog die was ontstaan, staakte de Kapitein de korte schotenwisseling en bood de Engelman aan om hem te volgen naar Duins. Daar werd Satink diep teleurgesteld, daar hij de aanzegging kreeg, dat zijn schip ‘prijs’ was verklaard en de bemanning gevangen werd gezet.
De Prins, die inmiddels bevorderd was tot admiraal-generaal, was van zijn steun van Engeland beroofd, de behoefte aan hulp van buiten, versterkte de Franse invloed en tevens die van de Fransgezinde in onze Republiek. De algemene teneur van het volk was, dat het gemis van een goede zeemacht geheel aan de stadhouder was te wijten. Deze had al de mogelijke maatregelen tot herstel van de zeemacht genomen, hij liet geen gelegenheid voorbij gaan om werven van de admiraliteiten en aanverwante bedrijven aan te sporen. Aan het verlangen van de kooplieden en reders kon ternauwernood worden voldaan voor levering van konvooischepen voor de handelsvloten naar de Oostzee.

Doggersbank, de slag
In de zomer van 1781, leek de mogelijkheid om een behoorlijk eskader ter konvooiering samen te stellen gunstig. De schout-bij-nacht Zoutman kreeg de opdracht om met zoveel mogelijk schepen als hij nodig achtte de koopvaardijvloot te beschermen. Deze opdracht werd uitgevoerd.
04/08/1781: op de hoogte van de Doggersbank, ontdekte men een aantal vreemde zeilen, die echter spoedig verdwenen, waaruit opgemaakt werd dat het schepen waren die ter verkenning waren uitgestuurd.
05/08/1781: in de vroege morgen bericht een Zweedse koopvaarder, dat een konvooi van 200 koopvaarders onder begeleiding van tien Britse linieschepen, vier fregatten en enige lichtere schepen in aantocht was.
Van het Admiraalsschip kwam het sein om in slagorde te varen, wat door de naderende vijand, insgelijks werd gedaan. De konvooien zonderde zich aan weerszijde af.
Het Britse eskader, dat de vice-admiraalsvlag liet waaien, hield nu op het Hollandse eskader aan. De Hollandse linie, bestond uit zeven schepen, waarbuiten een zestal zich in directe reserve bevonden, vier schepen waren bij het konvooi gebleven.
De Britse linie telde eveneens zeven schepen en enige daarbuiten, zodat het aantal gelijk was. De overmacht van de Engelse was qua grootte, deugdzaamheid en het aantal canons, enigszins in het voordeel van de Britten. Daarbij beschikte de vice-admiraal Hyde Parker, zoals de meeste van zijn kapiteins, over zeelieden van een beproefde kwaliteit en ervaring. Daarentegen hadden Zoutman noch zijn officieren ooit een zeeslag of een vijandelijk treffen meegemaakt. Alleen Van Kinsbergen en Dedel waren in de gelegenheid geweest zich te onderscheiden in een bijzonder of groot gevecht.
Het gevolg hiervan was, dat toen Parker, een ervaren admiraal, zijn aanval op het Hollandse eskader foutief inzette, hij voer te ‘loefwaarts komende’ en kon daarbij alleen zijn voorstukken gebruiken. Hier had Zoutman de vijand grote schade kunnen toebrengen, indien hij van ‘breede zijde’ de Engelse linie beschoten had. De foutieve manoeuvre van de Engelsman werd door Zoutman niet uitgebuit.
Edoch, de beide Admiraalsschepen raakten spoedig in een hevig gevecht en brachten elkaar veel schade aan mensen en materieel toe.
De Piet Hein, een schip van 54 stukken, onder bevel van Kapitein Van Braam, vocht tegen een driedekker van 80 stukken. Van Braam hield de strijd vol tot het einde, waarbij zijn bemanning zwaar te lijden had en het schip ernstige schade opliep.
Slechter was het gesteld met het schip Holland, waarop Salomon Dedel de scepter zwaaide. Als gevolg van de slagorde, had de Holland twee Britse schepen tegen zich gekregen, die het schip van beide zijden teisterden. Noch Dedel en de zijnen gaven de moed op. In het schip ontstond hier en daar brand, zeilen, want en rondhout waren doorschoten en het schip maakte water. Kapitein en bemanning volhardden tot het einde.

Drie Kapiteins ter Zee

De Berwick had inmiddels het gevecht hervat, tegen het schip de Erfprins met kapitein Van Braak. Deze twee bestreden
elkaar zolang zij zich daar toe in staat achtten. Van Kinsbergen viel nu het tegenover hem liggende schip de Dolfijn aan, eerder Starinks opponent. Zelf had Berwick nog weinig schade aan zijn schip geleden. Inmiddels besefte Parker dat hij een laatste poging moest doen om de zegen te behalen, daarbij concludeerde hij dat de schepen Piet Hein en de Holland door technische schade waren uitgeschakeld en gaf de order dat de drie achter hem liggende schepen, zijn vlag, de vice-admiraalsvlag zouden volgen. De thans achter elkaar varende schepen, gaven eerst aan het schip van Zoutman en toen dat van Bentinck de volle laag, om zich daarna tegen het schip van Van Kinsbergen te richten, deze Parkers doel bespeurend, wist dit door een tactische manoeuvre te verijdelen, deze kreeg nu het vijandelijke schip voor zijn boeg en wist met een aanhoudend vuren zijn tegenstander tot wijken te dwingen.
Inmiddels was het Britse smaldeel, dat geen voordeel meer op de Bataafse-vloot kon behalen, tegen half twaalf boven de wind gaan liggen, doch de admiraal Parker was niet in staat de linie te herstellen.
Zoutman bleef een half uur met zijn geteisterde schepen een nieuwe aanval afwachten en ving aan de schade zo veel mogelijk te herstellen om een nieuwe linie te vormen, maar toen hij zag dat de vijand niet meer kwam opdagen, zette hij koers naar Texel. Met de uiterste moeite gelukte het aan de schepen van Bentinck, Van Braam en Staerink hem te volgen; terwijl Dedel zich genoodzaakt zag om het schip Holland, dat in zinkende toestand was te verlaten.
Zo liep deze scheepsstrijd af, de eerste sinds 1704, dus 77 jaren geleden na de slag van Malaga, Het gevecht was onbeslist gebleven en van beide zijden was geen schip genomen en het verlies aan bemanning nagenoeg gelijk. Door de Vlootvoogden was geen treffend bewijs van vakbekwaamheid geleverd, het doel van het konvooieren van de koopvaardijvloot naar de Oostzee was ten ene male mislukt, doch officieren en manschappen hadden zich als helden geweerd. De machtiger en meer geoefende vijand was door hen gedwongen het gevecht af te breken.

De Britten hadden ook hun problemen, het schip ‘de Berwick’, onder leiding van de schout-bij-nacht Keith Stewart, door de eerder gemelde misslag van Hyde Parker, nu ook twee tegenstanders kreeg, de schepen van Braak en van Van Kinsbergen. Een uur lang hield Stewart het gevecht vol, maar het schip was zo gehavend, dat het geschut niet meer kon worden gebruikt.
De linie dreigde uit een te vallen, doordat ‘de Argo’, het schip van Kapitein Staringh, tussen de schepen van Bentinck en van Van Kinsbergen lag, dusdanig geteisterd, dat het de linie zou moeten verlaten. Nieuwe bevelen deden ‘de Argo’ achter afvallen en Bentinck en Van Kinsbergen sloten de lijn en de linie werd niet verbroken.
De Berwick had na noodzakelijk herstelwerkzaamheden, inmiddels het gevecht hervat tegen het schip van kapitein Braak, deze twee bestreden elkaar zolang zij, zich daar toe capabel achtten.
Van Kinsbergen viel nu het tegenover hem liggende schip de Dolphin aan, eerder Staringh’s opponent. Inmiddels besefte Parker dat hij een laatste poging moest doen om de overwinning te behalen, daarbij concluderend, dat de schepen Piet Hein en de Holland door technische schade waren uitgeschakeld. Hij gaf de order dat de drie achter hem liggende schepen, zijn vlag, de vice-admiraalsvlag zouden volgen. De achter elkaar varende schepen, gaven eerst aan het schip van Zoutman en toen dat van Bentinck de volle laag, om zich daarna tegen het schip van Van Kinsbergen te richten, deze, Parker’s doel bespeurend, wist dit door een tactische manoeuvre te verijdelen en kreeg het vijandelijke schip voor zijn boeg,wist met een aanhoudend vuren zijn tegenstander tot wijken te dwingen.
Inmiddels was het Britse smaldeel, dat geen voordeel meer op de Bataafse vloot kon behalen, tegen halftwaalf boven de wind gaan liggen, doch admiraal Parker was niet in staat de linie te herstellen.
Zoutman bleef een half uur met zijn geteisterde schepen een nieuwe aanval afwachten en ving aan de schade zo veel mogelijk te herstellen om een nieuwe linie te vormen, maar toen hij zag dat de vijand niet meer kwam opdagen, zette hij koers naar Texel. Met de uiterste moeite gelukte het aan de schepen van Bentinck, Van Braam en Staringh hem te volgen; terwijl Dedel zich genoodzaakt zag om het schip Holland, dat in zinkende toestand was te verlaten.
Zo liep deze scheepsstrijd af, de eerste sinds 1704, 77 jaren geleden na de slag van Malaga. Het gevecht was onbeslist gebleven en van beide zijden was geen schip genomen, het verlies aan bemanning nagenoeg gelijk. Door de vlootvoogden was geen treffend bewijs van vakbekwaamheid geleverd, het doel van het konvooieren van de koopvaardijvloot naar de Oostzee was ten ene male mislukt, doch officieren en manschappen hadden zich als helden geweerd. De machtiger en meer geoefende vijand was door hen gedwongen het gevecht af te breken.

Het toekennen van ere- en onderscheidingstekenen, door de Prins:

aan Zoutman: een ketting met penning, een degen, dit alles van goud. De zes kapiteins, die in de linie gestreden hadden, een ieder een dergelijke penning aan een oranje lint, een eresabel en voorts twee maanden gage. De overige officieren, verschillende onderscheidingstekens.
Voorts kregen alle bemanningsleden gouden of zilveren erepenningen.
Wat Bentinck betreft, hij mocht de uitdeling van de eretekenen niet beleven, kort na de slag overleed hij aan zijn zware verwonding te Amsterdam op 24 augustus 1781. Zijn lijk werd op kosten van de Admiraliteit in de Nieuwe Kerk, plechtig ter aarde besteld. Boven zijn rustplaats werd een gedenkteken opgericht.

De ‘held van Doggersbank’

Praalgraf van luitenant-admiraal jonkheer Jan H. van Kinsbergen (1735-1819)
Nieuwe Kerk van Amsterdam
beeldhouwer P.J. Gabriëlé (1784-1833) (foto IMH)

In de hal van het nieuwe gemeentehuis aan het Raadhuisplein in Apeldoorn hangt een gedenkplaat van wit marmer, die eertijds boven het graf hing van Jan Hendrik van Kinsbergen, de Veluwse vlootvoogd, hij overleefde de slag bij Doggersbank.
De ‘held van Doggersbank’ die een groot aantal leerboeken voor de zeemacht schreef, de tactiek in de oorlogvoering ter zee vernieuwde en door Napoleon tot graaf van het Keizerrijk werd benoemd, overleed in 1819, hij werd 84 jaar oud en begraven in de Hervormde kerk te Apeldoorn. Toen deze in 1854 werd afgebroken werd de gedenksteen naar het gemeentehuis overgebracht en later naar het nieuwe gebouw. In het plantsoen midden op het Raadhuisplein ligt bij de telefooncel een onopvallend steentje, dat de plaats van zijn graf aanduidt.

De auteur vraagt zich af of de grafsteen nog steeds in het plantsoen aanwezig is. De telefooncel is al lang verdwenen.

Bibliografie:
– De voornaamste geschiedenissen van Noord- Nederland. Door Mr. J. Van Lennep. Amsterdam- Gebroeders Kraay – 1860.
– R.B. Prud’homme van Reine: Jan Hendrik van Kinsbergen, Amsterdam 1990.
– Jan Cornelis van der Hoop 1742-1825. Marine bestuurder. Nico Habermehl. Bataafsche Leeuw Amsterdam 2000.
– In woelig vaarwater marineofficieren in de jaren 1779-1802. Thea Roodhuyzen. Bataafsche Leeuw Amsterdam 1998.
– Wikipedia.
– Volkskrant jaren 60:Utrechtse editie.
– Het Admiralenboek Vlag officieren van de Nederlandse Marine.1382- 1991. Bataafsche Leeuw. A’dam 1992.

Auteur: J.C.H. Jansen.
bewerking afbeeldingen: A.C. Pieké.
redactie: A.C. Pieké
Hellevoetsluis: 15-06-2016